Natuurnet uw kennismakelaar 

 

Nu al natuurherstel na grote brand in Deurnese Peel

18 mei 2020

“De brand is geblust, maar het brandt nog steeds”, zegt Tom Paternotte, gebieds-ecoloog van de Groote Peel, Deurnese en Mariapeel bij de provincie Noord-Brabant. Lieke Verhoeven is in de Peelvenen sinds dit jaar namens Staatsbosbeheer de boswachter. Samen vertellen ze over de grootste natuurbrand sinds jaren, die eind april woedde in de Deurnese Peel, op de grens van Brabant en Limburg.

“Toen ik in het gebied kwam, sloeg de angst toe. Dit was niet zomaar een brand. Het vuur verspreidde zich snel door de wind. De heftige rookwolken en metershoge vlammen gaven me een gevoel van onmacht tegenover dit natuurgeweld,” vertelt boswachter Lieke Verhoeven over de grote natuurbrand in de Deurnese Peel die begon op 20 april. Vijf dagen en vier nachten waren brandweer en defensie in de weer met intensieve brandbestrijding. Lieke: “Her en der smeult het veen nog na. We verwachten dat dit nog een tijdje kan duren. Veen is zeer brandbaar en houdt goed warmte vast. Een brand in een veengebied is erg verraderlijk, omdat het zelfs na weken weer opnieuw kan oplaaien. Daarom mogen er nog geen mensen het gebied in.”

Natte winter
Tom Paternotte: “Brand in een veengebied kan je niet altijd voorkomen, want er is veel brandbaar materiaal aanwezig. Bij natuurherstel maken we dit soort gebieden natter en verhogen de grondwaterstand. Dat helpt mee om de schade zo gering mogelijk te houden.” Daarbij speelde de afgelopen natte winter in de Deurnese Peel een grote rol. Tom: “We hebben een natte winter gehad. In de Peel viel tussen oktober en april zo’n 500 millimeter water. Daarvan waren februari en het eerste deel van maart uitzonderlijk nat. Er viel toen 200 millimeter. Normaal valt er in februari 50 millimeter. Zon en wind in april hebben de bovengrond uitgedroogd, maar de ondergrond was gelukkig goed nat.”

Kruipende dieren
Zo’n 800 hectare gingen in vlammen op, in een gebied dat 1200 hectare groot is. “De snelheid waarmee de brand zich verspreidde is ontzagwekkend geweest,” blikt Tom Paternotte terug. Binnen twee dagen had de brand zich naar zo’n 3,5 kilometer verderop verplaatst. “Dat is verschrikkelijk, ook voor de omgeving. Door de harde wind is de brand als het ware over het gebied gewaaid. Daarmee heeft hij in grote delen alleen het verdorde blad opgebrand. Zodra het blad op was, waaide het vuur verder naar volgend gebied. Als er minder wind was geweest, was de brand waarschijnlijk meer op één gebied gebleven. Dan was daar wel meer schade, ook aan de ondergrond, geweest. Nu hebben alle kruipende dieren die op de grond leven, het heel zwaar te verduren gehad. Broedsel is verloren gegaan, net als vlinderpoppen, rupsen en mieren. Ook de levendbarende hagedis en de gladde slang zullen nieuwe populaties moeten stichten uit de paar dieren die het overleefden.”

Optimisme
Lieke hield twee weken na de brand een korte inventarisatie en is optimistisch. “Ik zag al verschillende heikikkers, libellen en spinnen. Ik verwacht dat de meeste grotere dieren op tijd hebben kunnen vluchten voor de brand. Gelukkig zijn er ook al reeën, vossen en dassen gezien. En alsof er niks is gebeurd, fluiten de fitis, tjiftjaf, boompiepers en gekraagde roodstaart vanuit de nog groene boomtoppen. Ik hoorde zelfs een wielewaal zingen.”

Green flush
Naast de schade zijn er ook bijzonderheden te melden. Vanwege de grote mate aan vrijgekomen voedingsstoffen in de as, schieten het pijpenstrootje en de adelaarsvaren volop de grond uit, tussen de verkoolde pollen en afgebrande veenruggen. “Dit noemen we de ‘green flush’. We moeten wel oppassen dat ze de kwetsbare en specifieke hoogveensoorten niet verdringen. Met bijvoorbeeld begrazing door schapen kunnen we die groeispurt proberen binnen de perken te houden. Schapen smullen van de verse groene sprieten. Gelukkig zag ik ook al veenmos en veenpluis dat nauwelijks aangetast leek. Zelfs waar het veenmos aan de topjes verbrand is, is de onderkant nog vochtig en groen.”

Boerenkuilen
Een andere bijzonderheid is de zichtbaarheid van de ‘boerenkuilen’. Lieke: “Dat zijn handmatig gegraven veenputten, voor turfwinning. Dit stamt uit de tijd van de kleinschalige vervening, vaak door lokale boeren. Zij groeven het veen af voor eigen gebruik. In één dag werd zoveel mogelijk veen opgegraven, want een dag later stond de kuil alweer onder water. Dan begonnen ze aan een nieuwe put. De diameter van een put is tussen twee en vier meter. Het is eigenlijk heel bijzonder dat deze kuilen nu zo goed zichtbaar zijn, omdat ze normaal gesproken overgroeid zijn met pijpenstro. Met luchtfoto’s kunnen we nu tellen hoeveel ‘gezonde’ putten er zijn met actief veenmos, en welke verstoord zijn met vooral gras en berken erin.”