Zo staat het ervoor met de Gelderse biodiversiteit
15 okt 2021Provincie Gelderland ontwikkelt allerlei programma’s om biodiversiteit te herstellen en versterken. Natuurlijk willen we dan ook weten of het de goede kant op gaat. Het CBS rekent dat voor ons uit. Met veel soorten gaat het beter, maar er zijn ook nog grote zorgen over de natuur op de droge zandgronden en de biodiversiteit in stad en boerenland.
Sinds 2018 rapporteert Provincie Gelderland over de staat van de biodiversiteit en dat gebeurt elke drie jaar. In 2021 is het dus weer zover. We brengen de ontwikkeling vanaf 1990 in beeld in de rapportage 'Hoe gaat het met de biodiversiteit in Gelderland? Rapportage 2021'. Wat zien we?
Er gaan in Gelderland ongeveer net zoveel soorten vooruit als achteruit. De verdere achteruitgang van de biodiversiteit in Gelderland is dus gestopt. Maar herstel is hard nodig. Op de droge, arme zandgronden is de situatie zeer zorgelijk, vooral door stikstof. Daardoor zijn soorten van de heide, zoals tapuit en bruine vuurvlinder, sinds 1990 met ruim zestig procent afgenomen. Ook zien we dat het niet goed gaat met de vogels in de stad en op het boerenland en met de dagvlinders. Gelukkig zijn er ook positieve ontwikkelingen sinds 1990. Bijvoorbeeld bij libellen, hagedissen, zoogdieren en soorten van moeras en zoet water.
Conclusie: natuurherstel ook buiten Gelders Natuurnetwerk van belang
Het rapport bevestigt wat we eigenlijk al weten en sluit ook heel goed aan bij ons Uitvoeringsprogramma Biodiversiteit uit 2020: we moeten natuur niet alleen herstellen in het Gelders Natuurnetwerk, maar juist ook daarbuiten, in het landelijk gebied en de stad. Daar werken we aan. Ook als het bijvoorbeeld gaat over een gezonde bodem, de aanpak van stikstof en natuurinclusieve landbouw zijn inmiddels verschillende programma’s in uitvoering.
Werk aan de winkel, maar successen haalbaar
Er is nog een hoop werk aan de winkel. Zeker als je bedenkt dat biodiversiteit vóór het ijkpunt van 1990 al sterk achteruit ging. We willen het dus beter doen dan in 1990.
Maar het is niet alleen kommer en kwel. Al sinds de jaren 80 investeren we flink in de waterkwaliteit, en dat heeft resultaat bij de moeras- en zoetwatersoorten zoals boomkikker en kamsalamander, moerasvogels en libellen. Hoewel bossen op de arme zandgronden last hebben van stikstofneerslag, gaan bossoorten op veel plekken vooruit nu bossen ouder worden. Zoogdieren profiteren van het groter en gevarieerder worden van natuurgebieden. Kortom: het is geen hopeloze zaak, natuurherstel helpt!
Bossen op de droge zandgronden hebben veel last van stikstof. Op andere plekken gaat het juist goed met onze bossen: soorten profiteren van het ouder en gevarieerder worden van het bosBossen op de droge zandgronden hebben veel last van stikstof. Op andere plekken gaat het juist goed met onze bossen: soorten profiteren van het ouder en gevarieerder worden van het bos.
Over de methode en het rapport
Om te weten hoe het gaat met biodiversiteit berekent het CBS op verzoek van de provincies elk jaar de Living Planet Index (LPI). Dat gebeurt voor verschillende soortgroepen en leefgebieden, zoals ‘dagvlinders’ en ‘heide’. Met gegevens uit verschillende monitoringprogramma’s en een statistische analyse kan het CBS betrouwbare uitspraken doen. Die cijfers zijn er vanaf 1990. Zo ontstaat een trend.
Een LPI is een algemene indicator. Als bijvoorbeeld drie soorten dagvlinders achteruit gaan en drie vooruit, dan lijkt de trend stabiel. Je kunt op basis van een LPI dus niet zomaar uitspraken doen over individuele soorten, daarvoor moet je dieper in de gegevens kijken. Ook conclusies over oorzaak en gevolg zijn niet zomaar te trekken. Het gaat veel libellensoorten voor de wind, maar komt dat door de verbeterde kwaliteit van hun leefgebied of door klimaatverandering?
We gebruiken de LPI’s dus vooral als thermometer, om te zien of het globaal de goede kant op gaat. In de rapportage gaan we aan de hand van voorbeelden in op specifieke soorten, gebieden en herstelmaatregelen. De rapportage is opgesteld met medewerking van SoortenNL.