Eerste jaar monitoring biodiversiteit in het voedselbos
7 feb 2022Wageningen Environmental Research, HAS Den Bosch en Aeres Almere onderzoeken sinds afgelopen voorjaar hoe in voedselbossen de bovengrondse biodiversiteit zich ontwikkelt. Projectleider Jeroen Schütt: “Wij hopen te kunnen vaststellen hoe divers het systeem van een zich ontwikkelend voedselbos in de loop der tijd wordt en of het daarmee de biodiversiteit in agrarisch gebied kan helpen vergroten."
In 2017 publiceerde een groep internationale ecologen onder leiding van Caspar Hallmann de verontrustende boodschap dat de biomassa van vliegende insecten de afgelopen 27 jaar met 75 procent is afgenomen. “En dat onderzoek werd dan nog verricht in natuurgebieden”, zegt Jeroen Schütt van Wageningen Environmental Research (WEnR). “De inschatting is dat die cijfers voor landbouwgebieden nog veel dramatischer zijn. In ons onderzoeksproject gaan wij de reguliere landbouw vergelijken met voedselbossen. We willen weten welke soorten in een voedselbos kunnen vóórkomen en wat de rol van een voedselbos is in het behoud of herstel van de biodiversiteit. Misschien zijn ze wel in staat om het tij van biodiversiteitsafname enigszins te keren.”
Start van langetermijnmonitoring
De monitoring is onderdeel van het TKI-project Wetenschappelijke Bodemvorming onder de Voedselbosbouw. Jeroen Schütt monitort gedurende vier jaar, en hopelijk nog veel langer, met studenten Toegepaste Biologie van de hogescholen HAS Den Bosch en Aeres in Almere verschillende soortgroepen in twee voedselbossen die worden ontwikkeld: voedselbos Schijndel en voedselbos Eemvallei in Almere. Schütt benadrukt eerst het belang van langetermijnonderzoek: “Goede monitoring is niet iets wat je in een paar jaar doet. Het heeft alleen zin als je het meerdere jaren systematisch aanpakt. Je kunt dan ook niet alle soortgroepen monitoren, je moet keuzes maken om het op de lange termijn uitvoerbaar te houden.”
Afgelopen voorjaar en zomer deden ze dat voor de eerste keer. Schütt: “Deze landbouwgronden waren vroeger akkers die na de aanplant van bomen en struiken in 2019 met rust gelaten zijn. Onder de jonge bomen zijn nu ruigtes. Een ruigte ontstaat op een plek waar de mens schoksgewijs nutriënten heeft aangevoerd, bijvoorbeeld voor de landbouw, en de grond daarna met rust laat. Door de aanvoer verkeert het ecosysteem momenteel niet in evenwicht. Dat zal zich in de loop der jaren moeten gaan herstellen. Het is heel interessant om dit te volgen en te onderzoeken welke soorten zich in het nieuwe evenwicht thuis gaan voelen.”
Diversiteit en biomassa
In 2021 monitorde student Rens Koper van HAS Den Bosch in Schijndel de loopkevers en nachtvlinders. Student Tom Massar van Aeres Almere deed daar de vliegende insecten en zoogdieren. Bovendien bepaalde hij de biomassa van vliegende insecten volgens de Hallmann-methode. Projectleider Schütt: “We hebben de studie van Hallmann herhaald in het voedselbos, omdat we verwachten dat voedselbossen uiteindelijk kunnen bijdragen aan meer insecten in het agrarisch gebied, vanwege het feit dat er geen gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in een voedselbos.” De vliegende insecten worden daarbij op het niveau van orde gedetermineerd. “Per dag ving de student gemiddeld 0,2 gram aan vliegende insecten. Dat is schrikbarend als je het vergelijkt met de hoeveelheid van 5 gram die Hallmann en collega's vonden in 1990.”
Gestandaardiseerd meten
Voor een eenduidig onderzoeksresultaat is het van belang om voor alle metingen aan te sluiten bij bestaande methoden, zo legt Schütt uit. “Alleen als onderzoekers in verschillende gebieden en jaren op dezelfde manier werken, kun je de resultaten met elkaar vergelijken. Daarom gebruiken we gestandaardiseerde meetmethoden. Op die manier wordt het mogelijk om de biodiversiteit van voedselbossen te vergelijken met akkers, weilanden of natuurgebieden.”
Zo werden zoogdieren gemonitord door ze te fotograferen met cameravallen. Schütt: “Daardoor weten we dat de jonge voedselbossen worden bezocht door vossen, dassen, reeën, hazen, en zelfs de boommarter was enkele keren op de camera te zien.”
In het project van Hallmann en zijn collega’s werden zogeheten malaisevallen gebruikt, een soort tentje waar een vliegend insect in vliegt, maar niet meer uit kan. “Dat deden wij afgelopen jaar, het eerste jaar van ons monitoringsproject, ook”, zegt Schütt. “Daarnaast maakten wij voor het monitoren van nachtvlinders gebruik van het Boeren Insecten Meetnet Agrarisch Gebied (BIMAG-methode) van de Vlinderstichting, die ook door akkerbouwers en melkveehouders wordt gebruikt. Loopkevers vingen we met potvallen, ook een standaardmethode. Dat werden overigens wel rond de tweeduizend exemplaren, waardoor het tot nu toe onmogelijk was voor de studenten om ze allemaal te determineren, ondanks de begeleiding door loopkeverexperts. Daar moeten we een oplossing voor vinden. Om te zorgen dat het werkbaar blijft, zouden we kunnen beslissen om het ene jaar de vlinders te doen en het volgende jaar de loopkevers.”