Natuurnet uw kennismakelaar 

 

Hoe bepaal je de staat van instandhouding in een projectgebied?

10 maart 2022

Projectontwikkelaars, ambtenaren, initiatiefnemers en adviseurs ecologie krijgen bij de voorbereiding van een bouwproject veelal te maken met de Wet natuurbescherming. Voor hen is er nu een handige tool om op de schaal van een projectgebied de staat van instandhouding van vleermuizen in beeld te brengen.

Projectontwikkelaars, ambtenaren, initiatiefnemers en adviseurs ecologie krijgen bij de voorbereiding van een bouwproject veelal te maken met de Wet natuurbescherming (Wnb). Gevolge de Wnb mag je de verblijfplaats van bijvoorbeeld vleermuizen niet laten verdwijnen of verstoren. Je kan een ontheffing van de verboden krijgen. Een van de voorwaarden is dan dat de gunstige staat van instandhouding (GSvI) van de populatie van de soort die wordt geraakt niet in het geding is. Je moet dan bijvoorbeeld kijken of er voldoende alternatieve verblijfplaatsen van dezelfde functie (kraam-, zomer-, paar- of winterverblijf) in de buurt zijn, of er effectieve voorzieningen zijn te treffen, of wat het effect van de ruimtelijke ontwikkeling op het voedselhabitat is. Zonder veel kennis van zaken kan het best een ingewikkeld proces zijn. Een vraag die vaak gesteld wordt is: Hoe bepaal of benader je voor een kleiner schaalniveau, bijvoorbeeld regionaal of lokaal, of op niveau van een projectgebied, de SvI? Herman Limpens en Marcel Schillemans van de Zoogdiervereniging ontwikkelden hier, samen met collega’s uit het werkveld, een handig schema voor en pleiten voor het werken met die schematische aanpakmodellen. Hierover vertelde Herman vandaag meer bij een themabijeenkomst over het bepalen van de SvI van het Netwerk Groene Bureaus.

De staat van instandhouding, de SvI, in het kort
Methodiek voor Staat van InstandhoudingMethodiek voor Staat van Instandhouding (Bron: Zoogdiervereniging)De Staat van Instandhouding van een soort is een begrip uit de Europese Habitatrichtlijn (EHRL). In praktische zin is de SvI een meetinstrument dat de afstand meet, van de situatie van een soort in bijvoorbeeld Nederland, tot het doel vanuit de EHRL, namelijk dat er een ‘levensvatbare populatie’ is van de soort. Dat wordt gemeten aan de hand van een aantal populatie-dynamische parameters van soorten. Deze kunnen gebruikt worden als indicatoren en sub-indicatoren van de levensvatbaarheid. Beleidsmatig wordt het instrument SvI gebruikt om op de schaal van de staten te rapporteren aan Europa over de situatie van een soort in het land.

Daarnaast speelt de SvI een formele rol in de wettelijke afweging en beoordeling van of een ingreep met negatieve effecten op een soort een ontheffing kan krijgen van de verboden van de Wet natuurbescherming. Een ontheffing is, naast andere voorwaarden, alleen mogelijk als de gunstige staat van instandhouding als gevolg van een ingreep niet in het geding komt. In dat kader is het ecologisch en juridisch zinvol niet - alleen - de landelijke SvI als ijkpunt te nemen, maar eerder een regionale of provinciale en lokale bepaling van de SvI op de schaal van de gemeente of projectgebied.

De indicatoren van de SvI
Het gaat om de indicatoren ‘de populatie’ van de soort, ‘de range, ofwel het voorkomen en de verspreiding’ van de soort en ‘het habitat of leefgebied’ van de soort. Voor alle drie wordt steeds de combinatie van kwantiteit (grootte of oppervlak) en de ontwikkeling (trend in grootte of oppervlak) beoordeeld. Voor het habitat wordt ook de kwaliteit en trend daarvan beoordeeld. Bij trend gaat het om de ontwikkeling van het verleden naar het en de verwachting naar de toekomst toe. Voorkomen en verspreiding en habitat worden op de schaal van een gemeente samen beoordeeld. Voor habitat wordt verblijfshabitat, voedselhabitat en verbindend habitat onderscheiden.

Waarom werken met het schema?
Het schema is in feite een kruistabel, waarin voor de verschillende (sub-)indicatoren van de SvI de situatie wordt ingevuld, en dan op het schaalniveau van het project voor verschillende relevante momenten, en op de schaalniveaus van de omgeving: bijvoorbeeld lokaal, provinciaal en landelijk. Bij voorkeur vul je dat in vanuit de situatie ‘zonder de ingreep’, ‘met de ingreep en zonder maatregelen’ en ‘met de ingreep en met (afdoende) maatregelen’. Zo kun je, per cel, heel concreet aangeven en beschrijven wat je wel en niet weet over de situatie in het projectgebied, en of dit is gebaseerd op data of expert judgement. Tegelijk kan je die situatie via een kleurencode waarderen van negatief, gematigd negatief, neutraal/geen effect, voldoende/gematigd positief tot positief, of aangeven dat er onvoldoende data is en de zorgplicht vraagt om voorzichtigheid.

Op deze wijze maken we de beschikbare en gebruikte informatie en het oordeel over de ‘staat van de verschillende sub-indicatoren’ heel expliciet. Daarmee kan er een concreet en bediscussieerbaar beeld of oordeel over de SvI voor de soort in het projectgebied worden gegeven. Partijen kunnen van mening verschillen in hoe – met welke kleur – een sub-indicator wordt beoordeeld. Het laat zien waar, in welke sub-indicator, de knelpunten zitten. Zit het bijvoorbeeld in het aantasten van de verblijfplaatsen of in het voedselgebied, zit het in de mogelijkheden verblijfplaatsen op korte en/of op langere termijn wel of niet effectief te kunnen compenseren, et cetera.

Het maakt de noodzaak tot het nemen van maatregelen expliciet zichtbaar. En het laat zien hoe belangrijk borging van maatregelen is. Het schema maakt inzichtelijk dat we niet alleen informatie nodig hebben over het projectgebied zelf, maar dat data en informatie over de staat van de indicatoren en daarmee een onderbouwde beoordeling van de SvI op het grotere schaalniveau van bijvoorbeeld provincie in feite onmisbaar is.

Door het schema te gebruiken wordt ook de behoefte aan concrete data en informatie voor verschillende aspecten van de soort duidelijk gevoeld. Het verzamelen van data over voorkomen van soorten en hun habitat, zoals kraamverblijven of vliegroutes, is al gemeengoed in nader onderzoek in het kader van de Wnb. Duidelijk wordt dat we over zaken als de populatiegrootte in een gemeente, of de populatietrend, die alleen door langere tijd te monitoren duidelijk kan worden, nauwelijks iets weten. We kennen de in onderzoek gevonden verblijfplaatsen, maar hebben de grootte en kwaliteit van het woonhabitat en hoe dat – bijvoorbeeld onder invloed van de energietransitie - aan het veranderen is nauwelijks in beeld. Het schema maakt dus duidelijk waar de uitdagingen liggen wat betreft onze behoefte aan data en informatie.

Download hier het artikel en de uitwerking uit het vakblad Toets, 2016, nr 1