Natuurnet uw kennismakelaar 

 
 
      


Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag

ons kenmerk:
datum: 29-11-2004
onderwerp: Feitelijke vragen amvb artikel 75 Flora- en faunawet(Kamerstuk 29 446) TRCJZ/2004/6243

Bijlagen:

Geachte Voorzitter,

Hierbij ontvangt u de antwoorden op de vragen van de vaste commissievoor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het besluit houdendewijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verbandmet wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkeleandere wijzigingen.


1.
Kunnen er, gezien het oordeel van de Raad van State dat het van grootbelang is dat de voorgestelde wijzigingen van het vrijstellingsbesluitgepaard gaan met voltooiing van de implementatie van artikel 6 van deHabitatrichtlijn, afstemmingsproblemen gaan ontstaan als bijvoorbeeldgedragscodes (die vijf jaar geldig zijn, en gebaseerd zijn op 'oude'wet- en regelgeving) en het randvoorwaardelijk kader niet meerovereenstemmen met op dat moment geldende wet- en regelgeving? Kunnener met de voorgestelde aanpak toch extra uitvoeringsproblemen enonduidelijkheden ontstaan?

In het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad vanState onderschrijf ik het oordeel van de Raad dat een goede afstemmingtussen het besluit en implementatie van de
gebiedsbeschermingsbepalingen van de Habitatrichtlijn van belang is.Ik heb aangegeven dat het echter niet noodzakelijk is om eerst degebiedsbeschermingsbepalingen te implementeren en vervolgens hetbesluit vast te stellen.
Zowel in het besluit als in het wetsvoorstel tot wijziging van deNatuurbeschermingswet 1998 wordt uitvoering gegeven aan verplichtingenuit de Habitatrichtlijn. Voor zover het besluit raakvlakken heeft methet wetsvoorstel stemt het besluit overeen met het wetsvoorstel.Het is dan ook niet te verwachten dat afstemmingsproblemen of extrauitvoeringsproblemen zullen ontstaan.


2.
Kunt u een nadere toelichting geven op uw stelling dat bezien zalmoeten worden hoeveel waarde voornoemde vrijstellingen en ontheffingenvoor de praktijk kunnen hebben? Kunt u hierbij ook aangeven of deruimte die de Vogel- en Habitatrichtlijnen bieden in het onderhavigebesluit nu echt maximaal wordt benut?

De passage die aangehaald wordt, is opgenomen in het nader rapportnaar aanleiding van het advies van de Raad van State. Ik heb dieopmerking gemaakt in het kader van de discussie over de ruimte diebestaat tussen 'opzettelijk' en 'niet opzettelijk' handelen. DeVogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verbieden veelal het opzettelijkhandelen, zoals bijvoorbeeld het verbod tot het opzettelijk doden vanvogels. De Flora- en faunawet daarentegen verbiedt over het algemeenook het onopzettelijk handelen.

Met het besluit wordt dit verschil voor een belangrijk gedeelteweggenomen. Er zijn vrijstellingen in het besluit verleend en nieuwemogelijkheden tot verlening van een ontheffing gecreeërd, waarmee het'onopzettelijk handelen' wordt of kan worden toegestaan.

Het Hof van Justitie legt het 'opzettelijk' handelen ruim uit. Er isal snel sprake van opzettelijk handelen. Hiermee is in het besluitrekening gehouden door de vrijstellingen voor de soorten waarvoor ditnoodzakelijk is, te koppelen aan het handelen volgens gedragscodes. Indeze gedragscodes dient aangegeven te worden op welke wijze zorgvuldiggewerkt zal worden. Als desondanks toch bijvoorbeeld dieren gedoodworden, is sprake van niet opzettelijk handelen.

Mijn stelling in het nader rapport dient geplaatst te worden in dezecontext. Ik verwacht wel degelijk dat de vrijstellingen en nieuwemogelijkheden om ontheffing te verlenen waarde kunnen hebben voor depraktijk. Echter, dit gaat niet zover dat tijdens uitvoering vanwerkzaamheden en gebruik geen rekening meer behouden hoeft te wordenmet de bescherming van soorten. Er dient nog altijd een inspanninggeleverd te worden voorafgaand aan en tijdens de werkzaamheden ombijvoorbeeld het doden van beschermde dieren te vermijden.


3., 20. en 21.
Kunt u, gezien de mogelijke consequenties van begrippen ten aanzienvan de uitvoering en rechtszekerheid, een nadere toelichting geven opde volgende definities zoals gehanteerd in het besluit: 'significanteffect', 'wezenlijke invloed', 'redelijke zekerheid', 'zorgvuldighandelen', 'al het redelijke doen of nalaten', 'belangrijke overlast','ernstige schade' en 'reële schade'?

Wat wordt in artikel 2, derde lid, onderdeel f, bedoeld met 'ernstigeschade'? Welke definitie wordt gehanteerd?

Wat wordt in artikel 2, derde lid, onderdeel f, bedoeld met'belangrijke overlast'? Welke definitie wordt gehanteerd?

Het gaat hier niet om definities, maar om criteria waarover van gevaltot geval een beoordeling dient plaats te vinden. Per situatie dienteen weging te worden gemaakt, waarbij de concrete omstandigheden vanhet geval leiden tot invulling van de termen.
Definiëring van de termen op voorhand kan leiden tot een ongewensteinperking van de reikwijdte van de termen. Voor wat betreft begrippendie hun grondslag hebben in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn,zoals bijvoorbeeld de term 'ernstige schade', geldt bovendien dat hetrisico bestaat dat onjuiste implementatie van de richtlijnenplaatsvindt.

Overigens ben ik voornemens om door middel van actieve voorlichtingbekendheid te geven aan de inhoud van het besluit. Ik verwijs hiervoornaar de vragen 36 en 38.


4.
Is er onderzocht welke negatieve effecten deze wijziging heeft voor denatuurwaarden?

Bij het opstellen van het besluit is bezien wat de gevolgen zijn vanhet besluit voor de natuurwaarden. Het besluit is dusdanig ingerichtdat een gunstige staat van instandhouding van de soort gewaarborgd is.Dit wordt bereikt doordat de zorgplicht uit artikel 2 van de Flora- enfaunawet onverkort van toepassing is. Voor de soorten die bescherminggenieten krachtens de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn zijn extrawaarborgen opgenomen in de vorm van gedragscodes. Door monitoring zalde vinger aan de pols worden gehouden voor wat betreft de effecten vanhet besluit op beschermde soorten. In het antwoord op vraag 48 ga iknader in op de wijze waarop monitoring plaatsvindt.


5. en 10.
Kunt u onderbouwen dat deze wijziging voldoet aan de grondslag van deFlora- en faunawet, namelijk erkenning van intrinsieke waarde vanflora en fauna?

Deelt u de mening dat deze AmvB de wettelijke bescherming van flora enfauna voor enkele soorten verlegt van de erkenning van intrinsiekewaarde naar soortenbescherming? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe wordtdeze wettelijke incoherentie tussen de AmvB en de grondslag van deFlora- en faunawet opgelost?

De vrijstellingen in het besluit houden geen vogelvrijverklaring in.De vrijstellingen zijn nodig om maatschappelijke activiteiten beter tekunnen combineren met bescherming van soorten. Doordat de zorgplichtuit artikel 2 van de Flora- en faunawet in acht dient te wordengenomen en in diverse artikelen van het besluit zorgvuldigheidseisenworden gesteld, wordt recht gedaan aan de intrinsieke waarde van hetdier.


6., 7., 8.
Bieden de gedragscodes voldoende basis voor naleving?

Kunt u garanderen dat bedrijfstakken in de praktijk handelen conformde gedragscodes? Zo ja, op welke wijze? Zo neen, welke conclusiestrekt u daaruit?

Op welke wijze controleert de overheid of een bedrijf in de praktijkhandelt conform de gedragscode? Bevatten de gedragscodes ook eenzelfcontrolesysteem? Zo ja, welke? Zo neen, waarom niet?

In paragraaf 3.3 van de nota van toelichting bij het besluit isbeschreven in hoeverre verwacht mag worden dat het besluit wordtnageleefd. Gelet op het feit dat meerdere doelgroepen hebben verzochtom algemeen geldende vrijstellingen voor reguliere regelmatigterugkerende werkzaamheden of gebruik zal over het algemeen gesprokende wil bestaan het besluit en de gedragscodes na te leven. Controle isvoorzien en zal het nalevingsniveau bevorderen.

De AID zal toezien op de naleving van het besluit. De AID beschiktover circa 30 fte op jaarbasis voor de handhaving vannatuurregelgeving. De handhaving van het besluit vindt binnen dezecapaciteit plaats.
Als de AID tijdens controles stuit op een handeling als bedoeld inartikel 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet, zal nagegaan dienente worden of hiervoor een vrijstelling geldt dan wel hiervoor eenontheffing is verleend. De AID zal de beschikking krijgen overgoedgekeurde gedragscodes, zodat medewerkers van de AID kunnen nagaanof gehandeld is conform een goedgekeurde gedragscode.

Het besluit schrijft niet voor dat gedragscodes eenzelfcontrolesysteem dienen te bevatten. Met een gedragscode kan eensector echter aantonen maatschappelijk verantwoord te ondernemen.Hiermee kan een gedragscode een bijdrage leveren aan de versterkingvan de sociale controle binnen een sector.

9. en 29.
Op welke wijze wordt opgetreden tegen bedrijven of particulieren dieniet handelen conform de gedragscodes? Wat zijn de wettelijkesanctiemogelijkheden op overtredingen van de gedragscode?

Wat gebeurt er wanneer, nadat een vrijstelling is verleend, wordtvastgesteld dat er onzorgvuldig gehandeld is? Wordt in dat gevalcompensatie geregeld voor de schade aan de natuur?

Ingevolge artikel 16b, tweede lid, onderdeel b, (artikel III,onderdeel R, van het besluit) gelden de vrijstellingen voor regulierewerkzaamheden en gebruik slechts ten aanzien van minder algemeenvoorkomende soorten, vogels en soorten die vermeld zijn in bijlage 1bij het besluit en in bijlage IV van de Habitatrichtlijn, indienaantoonbaar gehandeld wordt conform een door mij goedgekeurdegedragscode. Als dit niet het geval is, geldt geen vrijstelling.Indien men evenmin beschikt over een ontheffing, is sprake van eenovertreding van de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- enfaunawet. Uitgangspunt is dat tegen dergelijke overtredingen wordtopgetreden.
Er zijn bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sanctiemogelijkhedenop overtredingen van deze artikelen. Ik verwijs hiervoor naarparagraaf 3.2 van de nota van toelichting. De wet biedt geenmogelijkheden om als sanctie compensatie voor te schrijven, indienschade aan de natuur wordt gedaan.


11. en 12.
Is de Raad van State om advies gevraagd over de compatibiliteit van deAmvB met de erkenning van intrinsieke waarde als grondslag van deFlora- en faunawet? Zo ja, wat waren haar bevindingen? Zo neen, waaromniet?

Is de Raad van State om advies gevraagd over de compatibiliteit van deAmvB met de Vogel- en Habitatrichtlijnen? Zo ja, wat waren haarbevindingen? Zo neen, waarom niet?

Het besluit is integraal ter advisering aan de Raad van Statevoorgelegd. Hierbij is niet specifiek om advies gevraagd ten aanzienvan de verenigbaarheid van het besluit met de erkenning van deintrinsieke waarde van het dier en de verhouding van het besluit metde Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.

De Raad gaat in zijn advies niet in op de intrinsieke waarde van hetdier. In het antwoord op de vragen 5. en 10. beschrijf ik hoe hetbesluit zich verhoudt tot het uitgangspunt van de intrinsieke waardevan het dier.

In zijn advies besteedt de Raad wel aandacht aan de verhouding van hetbesluit met de richtlijnen. Gelet op de richtlijnen en jurisprudentievan het Hof van Justitie plaatst de Raad enkele kanttekeningen bijartikel III, onderdelen C, D en R, van het besluit. De Raad geeftechter aan dat dit strikt genomen zou betekenen dat in geen enkelgeval, waarin een exemplaar van een in de richtlijnen beschermdevogel-, dier- of plantensoort wordt aangetast of verontrust,vrijstelling of ontheffing meer zou kunnen worden verleend voor deuitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer enonderhoud in de landbouw en in het bosbeheer, voor bestendig gebruiken voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijkeinrichting of ontwikkeling. De Raad is van mening dat dit in depraktijk tot onwerkbare situaties kan leiden.
De Raad adviseert uiteindelijk de effecten van de gewijzigdeuitvoering van de richtlijnen met het oog van de evaluatie van derichtlijnen op EG-niveau te betrekken in de verslaglegging die isvoorgeschreven in artikel 12 van de Vogelrichtlijn en artikel 17 vande Habitatrichtlijn. In het nader rapport heb ik toegezegd dat tezullen doen.


13.
Hoe verenigt uw besluit om ongelimiteerde landelijke vrijstelling voorhet konijn te verlenen zich tot uw eerdere vaststelling dat als gevolgvan het Viraal Haemorrhagisch Syndroom in bepaalde gebieden het konijnvrijwel is uitgestorven (TK 2003/2004, aanhangsel van de handelingen,nr. 1476)?

Ik ben voornemens het konijn aan te wijzen op grond van artikel 16b,tweede lid, onderdeel a, van het besluit. Door deze aanwijzing zullende vrijstellingen, bedoeld in artikel 16b, eerste lid, gaan geldenvoor het konijn. Deze vrijstellingen hebben uitsluitend betrekking opwerkzaamheden in het kader van bestendig beheer en onderhoud,bestendig gebruik en op werkzaamheden in het kader van ruimtelijkeontwikkeling en inrichting. Van een ongelimiteerde landelijkevrijstelling voor het konijn is dan ook geen sprake.

In gebieden waar het konijn thans voorkomt, zullen voornoemdewerkzaamheden en gebruik geen ongunstige invloed hebben op de staatvan instandhouding van de soort. Dat de konijnenpopulatie te lijdenheeft onder een virusepidemie (Viraal Haemorrhagisch Syndroom/RabbitHaemorrhagic Disease) doet niet af aan het feit dat het konijn inNederland over het gehele land gemeten een algemene soort is.Gebruikmaking van de vrijstellingen als hier bedoeld zal niet vaninvloed zijn op het herstel van de konijnenstand op die plaatsen waarde stand is achteruitgegaan.


14.
Waarom is de bouwsector er tot op heden niet in geslaagd om doormiddel van goede werkplanning en tijdige vergunningaanvraagvertragingen in werkzaamheden te voorkomen?

Het is belangrijk om bij het maken van plannen al in een vroeg stadiumrekening te houden met ecologie. Veel problemen komen eruit voort datpas op het allerlaatste moment, als de fundamentele keuzes al zijngemaakt, aanpassingen in de planning, locatie, e.d. verricht moetenworden vanwege de aanwezigheid van beschermde soorten. Het komt echterook voor dat, ondanks een goede planning en een tijdige aanvraag vaneen ontheffing, vertraging in de werkzaamheden ontstaat als gevolg vande soortenbeschermingsregelgeving. Met het besluit wordt beoogd dit tevoorkomen.


15, 18, 30
In hoeverre gaat het in artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j om'belangen'? Is hier niet veeleer sprake van activiteiten? Zo neen,waarom niet?

Is elke uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijkeinrichting en ontwikkeling een 'belang'?

Hoe werken de belangen die in artikel 2 worden opgesomd, die meerlijken op activiteiten waarvan het belang moet worden aangetoond, doorin de wet?

De belangen die in artikel 2, derde lid, worden gesomd zijnvastgesteld op basis van artikel 75, vijfde lid, onderdeel e, van deFlora- en faunawet. Artikel 75, vijfde lid, onderdeel e, van de Flora-en faunawet biedt een basis om bij algemene maatregel van bestuurbelangen aan te wijzen met het oog waarop vrijstelling of ontheffingkan verleend ten aanzien van vogels en soorten die vermeld zijn inbijlage IV van de Habitatrichtlijn en in bijlage 1 bij het besluit.

In artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j, (artikel III, onderdeelC, van het besluit) gaat het om activiteiten, die tevens beschouwdkunnen worden als een belang met het oog waarop ontheffing ofvrijstelling verleend kan worden.
Uit het besluit volgt dat elke uitvoering van werkzaamheden in hetkader van ruimtelijke inrichting en ontwikkeling aangemerkt wordt alseen 'belang'.

1 6., 17., 24., 25.
Klopt de veronderstelling dat een ingreep slechts zelden de gunstigestaat van een soort in zijn Europese verspreidingsgebied in gevaarbrengt, zodat er in de praktijk vrijwel nooit sprake zal zijn van'wezenlijke invloed' conform het besluit (o.a. artikel 2b, tweede lid,onderdeel b)? Zo neen, waarom niet?

Hoe wordt vastgesteld dat er geen 'wezenlijke invloed' is op de soort?

Klopt het dat het besluit een lager beschermingsniveau biedt dan deHabitatrichtlijn, aangezien het bij de Habitatrichtlijn vooral gaat ombescherming van regionale of lokale populaties van beschermde soorten,terwijl het in artikel 2b, tweede lid, gaat om bescherming van soortenin hun Europese verspreidingsgebied? Zo neen, waarom niet? Kunt uconcreet aangeven op welke wijze artikel 2b, tweede lid,Habitatrichtlijn-proof is met betrekking tot het beschermingsniveau?

Wat moet worden verstaan onder 'geen wezenlijke invloed ',zoals onder andere genoemd in artikel 2? Op welk niveau (lokaal,landelijk) mag er geen wezenlijke invloed optreden? Welke (Europese)jurisprudentie is er over de interpretatie van het begrip 'wezenlijkeinvloed' (zoals o.a. genoemd in artikel 5 van de Vogelrichtlijn)?

De Habitatrichtlijn schrijft voor dat moet worden getoetst oppopulatieniveau. De Flora- en faunawet schrijft voor dat moet wordengetoetst op soortniveau. De definitie van soort in de Flora- enfaunawet is zodanig dat in voorkomende gevallen voor 'soort' ook'populatie' kan, en als de richtlijn dat voorschrijft, moet wordengelezen.
Er zijn drie vormen van populaties te onderscheiden:a. a. geïsoleerde populatie: Dit is een, om voor wat voor reden danook, geïsoleerde groep individuen die tot dezelfde soort behoren.Binnen een dergelijke populatie is geen uitwisseling vanindividuen met andere populaties mogelijk.
b. b. deelpopulatie: Dit is een populatie die samen met anderepopulaties deel uitmaakt van een metapopulatie en waarbijuitwisseling van individuen met andere deelpopulaties mogelijk is.c. c. metapopulatie: Dit is een geheel van deelpopulaties waartussenuitwisseling van individuen mogelijk is.

Afhankelijk van met welke populatievorm men van doen heeft enafhankelijk van de karakteristieke eigenschappen van de soort moet deinvloed van een ingreep lokaal, regionaal, landelijk of zelfs Europeesworden gewogen. Invloeden op de in Nederland voorkomende geïsoleerdepopulatie van de muurhagedis, welke soort slechts over een zeer kleineactieradius beschikt, moeten anders worden gewogen dan invloeden opeen soort als de bruinvis, die de gehele Noordzee en verder tot zijnbeschikking heeft en die beschikt over een zeer grote actieradius. Inhet geval van de muurhagedis moet lokaal worden gekeken naar al danniet wezenlijke invloeden, in het geval van de bruinvis kan de geheleWest-Europese populatie erbij worden betrokken.In de regel zal geen sprake zijn van wezenlijk invloed als een(populatie van een) soort effecten op zodanige wijze zelf kan opvangenof, al dan niet op termijn, kan tenietdoen, dat geen afbreuk wordtgedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.De staat van instandhouding wordt als gunstig beschouwd wanneer depopulatie van de soort een levensvatbare component is en blijft van denatuurlijke habitat waarin deze voorkomt, het natuurlijkeverspreidingsgebied niet kleiner wordt of lijkt te worden en ervoldoende habitat bestaat en zal blijven bestaan om de soort ook op delange termijn in stand te houden.

Uit het voorgaande volgt dat het beschermingsniveau dat voortvloeituit artikel 2b, tweede lid, (artikel I, onderdeel D, van het besluit)in overeenstemming is met het beschermingsniveau dat voorgeschrevenwordt door de Habitatrichtlijn.

Voor zover mij bekend, bestaat nog geen jurisprudentie over het begrip'wezenlijke invloed'.

19.
Kunt u onderbouwen dat het verlenen van ontheffing voor de belangengenoemd in artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j, past binnen deVogel- en Habitatrichtlijnen?

Artikel 9 van de Vogelrichtlijn en artikel 16 van de Habitatrichtlijnbeschrijven limitatief de belangen met het oog waarop afgeweken kanworden van de verbodsbepalingen uit de richtlijnen. De belangen,genoemd in artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j, zijn nietvermeld in artikel 9 van de Vogelrichtlijn en artikel 16 van deHabitatrichtlijn.
Een vergelijking tussen de tekst van de verboden in de Vogelrichtlijnen Habitatrichtlijn enerzijds en de tekst van de verboden in deartikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet anderzijds leertechter dat de nationale verboden op onderdelen strenger geformuleerdzijn dan de verboden in de richtlijnen. Van deze ruimte kan gebruikgemaakt worden om vrijstelling of ontheffing te verlenen van destrengere nationale verboden, zonder dat sprake is van overtreding vande verbodsbepalingen uit de richtlijnen.
In de artikelen 2b, 2c en 2d (artikel III, onderdeel D, van hetbesluit) zijn nadere voorschriften opgenomen omtrent verlening vanvrijstelling of een ontheffing voor de belangen, genoemd in artikel 2,derde lid, onderdelen h, i en j. Deze voorschriften waarborgen dat metverlening van vrijstelling of ontheffing niet verder gegaan wordt dantoegestaan is gelet op de verbodsbepalingen in de richtlijnen.Paragraaf 2.2 van de nota van toelichting bevat een uitgebreidebeschrijving van de gekozen systematiek en de verenigbaarheid met deVogelrichtlijn en Habitatrichtlijn.

22.
Hoe vaak zal naar uw inschatting gebruik gemaakt gaan worden van devrijstelling conform artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j?

Vrijstellingen voor de in artikel 2, derde lid, onderdelen h, i en j,genoemde belangen zijn verleend in artikel 16b (artikel III, onderdeelR, van het besluit). De vrijstellingen gelden voor bepaalde soortenslechts, voorzover aantoonbaar gehandeld wordt conform een door mijgoedgekeurde gedragscode. De verwachting is dat diverse sectoren eengedragscode zullen opstellen. Gelet hierop en gelet op het feit dat devrijstellingen gelden voor reguliere, regelmatig voorkomendewerkzaamheden en gebruik schat ik in dat vaak gebruik gemaakt zalworden van de vrijstellingen voor de in artikel 2, derde lid,onderdelen h, i en j, genoemde belangen.

Overigens betekent dit niet dat beschermde dieren of planten ook vaakgedood, verontrust of vernield zullen worden. Bij uitoefening van dewerkzaamheden en het gebruik zal men immers zorgvuldig moetenhandelen. Dieren en planten zullen slechts gedood, verontrust ofvernield worden als dit onvermijdelijk is. Mocht dit toch gebeuren,dan voorkomen de vrijstellingen in artikel 16b dat sprake is van eenovertreding van de verbodsbepalingen in de artikelen 8 tot en met 12van de Flora- en faunawet.

23., 26., 32.
Tot wie richt de bepaling dat 'zorgvuldig wordt gehandeld' (o.a.artikel 2b, tweede lid, onderdeel b) zich? Met andere woorden, wiemoet er op grond van deze bepaling 'zorgvuldig handelen'?

Wie is bevoegd gezag bij de verlening van de vrijstelling bedoeld inde artikelen 2b, 2c en 2d?

Kunt u nader verklaren wat verstaan wordt onder 'zorgvuldig handelen'?Hoe kan worden vastgesteld of inderdaad zorgvuldig gehandeld gaatworden, respectievelijk gehandeld is?

In diverse artikelen in het besluit is omschreven wat in elk gevalverstaan dient te worden onder zorgvuldig handelen. Ik verwijs in ditverband naar artikel III, onderdeel D (artikel 2c, derde lid,onderdeel b, en artikel 2d, vijfde lid) en artikel III, onderdeel R(artikel 16c, eerste lid, onderdeel b) van het besluit.

In de artikelen 2b, 2c en 2d (artikel III, onderdeel D, van hetbesluit) zijn nadere voorwaarden opgenomen die in acht dienen teworden genomen bij het nemen van een beslissing omtrent verlening vaneen vrijstelling of een ontheffing ten aanzien van vogels en soortendie vermeld zijn in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en bijlage 1bij het besluit. Onder meer is bepaald dat slechts vrijstelling ofontheffing verleend kan worden als zorgvuldig wordt gehandeld.De artikelen 2b, 2c en 2d richten zich op de overheid. Vrijstellingenworden op grond van artikel 75, eerste en tweede lid, van de Flora- enfaunawet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bijministeriële regeling verleend. Ontheffingen kunnen door mij wordenverleend op grond van artikel 75, derde lid, van de Flora- enfaunawet.

Het begrip 'zorgvuldig wordt gehandeld' als bedoeld in de artikelen2b, 2c en 2d richt zich tot degene die uiteindelijk de handeling gaatverrichten waarvoor vrijstelling of ontheffing verleend gaat worden.

27. en 28.
Wanneer wordt vrijstelling en wanneer wordt ontheffing verleend?Waarom?

Hoe gaat de procedure eruit zien bij de aanvraag voor vrijstelling?Zal een vrijstelling algemeen geldend zijn?

Vrijstelling wordt verleend als het gewenst is om voor een categorievan gevallen uitzondering te maken op een verbod. Ontheffing wordtverleend om in individuele gevallen uitzondering te maken op eenverbod.
Voor wat betreft vogels en soorten die vermeld zijn in bijlage IV vande Habitatrichtlijn en bijlage 1 bij het besluit kan slechtsvrijstelling of ontheffing worden verleend als de voorwaarden in achtzijn genomen die beschreven zijn in de artikelen 2b, 2c en 2d.

Zoals opgemerkt bij het antwoord op de vragen 23, 26 en 32 wordenvrijstellingen op grond van artikel 75, eerste lid, van de Flora- enfaunawet verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur ofbij ministeriële regeling. Een aanvraagprocedure is hierbij niet aande orde.

31.
Is er verschil tussen verstoren en verontrusten? Zo neen, is artikel2c, derde lid, sub c, waarin wordt gesteld dat verstoren zo veelmogelijk moet worden beperkt (maar dus wel in beperkte mate istoegestaan), dan in strijd met artikel 10 van de Flora- en faunawetwaarin staat dat het verboden is dieren opzettelijk te verontrusten?Zo ja, wat is dat verschil?

De aangehaalde passage is niet alleen opgenomen in artikel 2c, maarook in artikel 2d. De formulering van de passage is afgeleid uitartikel 11 van de Flora- en faunawet. Artikel 11 van de Flora- enfaunawet bepaalt dat het verboden is nesten, holen of anderevoortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren,behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, tevernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.Met de term 'verstoren' in artikel 11 van de Flora- en faunawet en'verontrusten' in artikel 10 van de Flora- en faunawet is hetzelfdebedoeld. Dat een verschillende term is gebruikt, is meer vantaalkundige aard. Als het gaat om dieren ligt het meer voor de hand determ 'verontrusten' te gebruiken. Bij nesten e.d. ligt de term'verstoren' meer voor de hand.

In artikel 2c, derde lid, onderdeel b, onder 2º, is bepaald datvoorafgaand en tijdens de werkzaamheden of het gebruik in redelijkheidalles zal worden verricht of gelaten om te voorkomen of zoveelmogelijk te beperken dat nesten, holen of andere voortplantings- ofvaste rust- of verblijfplaatsen van dieren worden verstoord. Als dewerkzaamheden en het gebruik op deze wijze plaatsvinden, zal eeneventuele verontrusting van dieren onopzettelijk plaatsvinden. Er isdan geen sprake van strijd met artikel 10 van de Flora- en faunawet.

33.
Kunt u onderbouwen waarom bestaande knelpunten niet binnen debestaande wettelijke kaders opgelost hadden kunnen worden?

De verbodsbepalingen in de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- enfaunawet zijn ruim geformuleerd. Er is formeel gezien al snel sprakevan overtreding van de verbodsbepalingen. Bij de totstandkoming van dewet werd verwacht dat dit geen problemen in de praktijk zou opleveren,omdat het strafrechtelijke opportuniteitsbeginsel alle mogelijkhedenbiedt om een goede middenweg te kunnen vinden tussen enerzijds hetbelang van bescherming van soorten en anderzijds het belang van hetdoorgang vinden van activiteiten waarbij beschermde dier- enplantensoorten bijvoorbeeld gedood of verontrust worden.

In het maatschappelijke veld bestaat momenteel echter veel onzekerheidals gevolg van de ruime verbodsbepalingen. Er vinden vele activiteitenin het land plaats, die formeel gezien een overtreding van deverbodsbepalingen van de Flora- en faunawet met zich meebrengen. Menvreest strafrechtelijke vervolging bij uitoefening van dezeactiviteiten. Zonder wijzigingen binnen de bestaande wettelijke kaderskan dit onzekere gevoel niet worden weggenomen. Derhalve is hetnoodzakelijk om in wettechnische zin meer ruimte te bieden voorregulier plaatsvindende activiteiten en gebruik.

34.
Waarom is het aantonen van de noodzaak voor ontheffing niet alsvoorwaarde voor de ontheffing opgenomen?

Het is niet noodzakelijk om desbetreffende voorwaarde in het besluitop te nemen. Artikel 75, derde, vierde en vijfde lid, van de Flora- enfaunawet geven de kaders aan die ik in acht moet nemen indien ik eenbesluit neem omtrent verlening van een ontheffing. Binnen deze kadersis ruimte om beleid te voeren. Ik voer thans reeds het beleid om bijbeslissingen omtrent verlening van een ontheffing mee te wegen inhoeverre de noodzaak aanwezig is om ontheffing te verlenen.

35.
Kunt u specifiek aangeven welke belangen worden bedoeld in artikel 2van het vrijstellingsbesluit op grond waarvan vrijstelling ofontheffing kan worden verleend en die noch in de Vogelrichtlijn, nochin de Habitatrichtlijn worden genoemd, maar die wel zijn afgeleid uitdeze richtlijnen? Kunt u per belang aangeven hoe deze zijn afgeleiduit de genoemde richtlijnen?

Het belang 'veiligheid van het luchtverkeer' (artikel 2, derde lid,onderdeel c) wordt wel genoemd in artikel 9 van de Vogelrichtlijn,maar niet in artikel 16 van de Habitatrichtlijn. Dit belang kan echtergeschaard worden onder het belang 'openbare veiligheid' dat is genoemdin artikel 16, eerste lid, onderdeel c, van de Habitatrichtlijn.

De belangen 'dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegripvan redenen van sociale of economische aard en voor het milieuwezenlijk gunstige effecten' (artikel 2, derde lid, onderdeel e) en'het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom, anders dangewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren' (artikel 2,derde lid, onderdeel f) zijn genoemd in artikel 16 van deHabitatrichtlijn, maar niet in artikel 9 van de Vogelrichtlijn. Het isdesondanks mogelijk om vanwege deze belangen vrijstelling ofontheffing te verlenen van de artikelen 9 tot en met 12 van de Flora-en faunawet ten aanzien van vogels, omdat deze verbodsbepalingenstrenger geformuleerd zijn dan artikel 5 van de Vogelrichtlijnvoorschrijft. Artikel 5, onderdeel a, van de Vogelrichtlijn verbiedtbijvoorbeeld het opzettelijk doden van vogels, terwijl artikel 10 vande Flora- en faunawet het doden van vogels ook verbiedt als dit nietopzettelijk geschiedt. Van de ruimte tussen de verbodsbepalingen vande Flora- en faunawet en de richtlijnen is in het besluit gebruikgemaakt.

De belangen 'belangrijke overlast veroorzaakt door dieren, behorendetot een beschermde inheemse diersoort' (artikel 2, derde lid,onderdeel g), 'de uitvoering van werkzaamheden in het kader vanbestendig beheer en onderhoud in de landbouw en in de bosbouw'(artikel 2, derde lid, onderdeel h), 'bestendig gebruik' (artikel 2,derde lid, onderdeel i) en 'de uitvoering van werkzaamheden in hetkader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling' (artikel 2, derdelid, onderdeel j) worden niet genoemd in de Vogelrichtlijn enHabitatrichtlijn. Wel is het zo, dat het belang 'de uitvoering vanwerkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling'onder omstandigheden gezien kan worden als 'dwingende redenen vangroot openbaar belang'.
Voor deze belangen geldt hetzelfde als de belangen 'dwingende redenenvan groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale ofeconomische aard en voor het milieu wezenlijk gunstige effecten' en'het voorkomen van ernstige schade aan vormen van eigendom, anders dangewassen, vee, bossen, bedrijfsmatige visserij en wateren'. Er isruimte om vrijstelling of ontheffing te verlenen met het oog op dezebelangen, omdat de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet strengergeformuleerd zijn dan de verbodsbepalingen in de richtlijnen.

Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 2, paragraaf2.1 van de nota van toelichting en de artikelsgewijze toelichting opartikel III, onderdeel C, in de nota van toelichting.

36. en 38.
Kunt u een uitvoerige toelichting geven op de wijze waarop invullingzal worden gegeven aan een goede voorlichting? Kunt u daarbij op alleaspecten van de voorgenomen communicatiestrategie ingaan? Op welkewijze zullen alle belanghebbenden bij het besluit actief wordenvoorgelicht?

In hoeverre is de communicatiestrategie voor de Flora- en faunawet alontwikkeld?

Er is een communicatieplan opgesteld voor het besluit. Uitgangspuntdaarbij is het informeren van diverse belanghebbenden. De communicatieis gericht op het goed kunnen uitvoeren en handhaven van deregelgeving.
Bij publicatie van het besluit op 19 oktober j.l. is de website vanLNV voorzien van de benodigde informatie, zoals een lijst metveelgestelde vragen en antwoorden en een overzicht en indeling vanalle beschermde soorten. Daarnaast is het LNV-loket geïnstrueerd omvragen van burgers, bedrijven en overheden te beantwoorden.

Vóór de inwerkingtreding van het besluit zal een brochure gepubliceerdworden met daarin een toelichting op de hoofdlijnen van het besluit eneen handreiking voor het opstellen van gedragscodes. Daarnaast zullen,in overleg met redacties van diverse vakbladen, specifiek op dedoelgroep gerichte artikelen gemaakt worden over het besluit. Aanverzoeken van belanghebbenden om een bijdrage te leveren aanvoorlichtingsbijeenkomsten over de Flora- en faunawet is mijnministerie in principe bereid te voldoen. Voor de handhavers zal ikeen handreiking opstellen, waarin de consequenties van het besluitvoor de handhaving duidelijk worden toegelicht.De wijze van en de inhoud van communicatie worden afgestemd op debehoefte van de belanghebbenden van het besluit. Input hiervoor wordtonder andere verkregen uit de diverse overleggen met debelanghebbenden en bijvoorbeeld een in te stellen lezerspanel.

Momenteel wordt een communicatiestrategie ontwikkeld voor gezamenlijkecommunicatie over de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet.De strategie bestaat uit een kernboodschap en een strategisch kaderover de wijze waarop doelgroepen zo effectief mogelijk benaderd kunnenworden. Dit wordt in voorkomende gevallen in apartecommunicatieplannen uitgewerkt zoals nu het geval is bij deinwerkingtreding van het besluit.
Op 1 januari zal een overkoepelend communicatieplan voor de Flora- enfaunawet en de Natuurbeschermingswet gereed zijn, evenals dekernboodschap. Daarnaast gaat per 1 januari 2005 een nieuwe helpdeskvan start, waar burgers, overheden en bedrijven terecht kunnen metvragen over de groene wetgeving.

37.
Wanneer verwacht u dat de gedragscodes per sector gereed zijn?

Dat is niet precies te zeggen. De bosbouwsector past momenteel degedragscode zorgvuldig bosbeheer 2004 aan, op basis van de evaluatievan het afgelopen werkseizoen. Zij is voornemens de gedragscode injanuari ter goedkeuring aan mij voor te leggen. De Unie vanWaterschappen is in een vrij ver gevorderd stadium met het opstellenvan een gedragscode voor haar werkzaamheden. Vanwege het traject vande bestuurlijke afstemming dat de Unie nog moet doorlopen, verwacht ikdeze gedragscode niet voor medio 2005. Onder andere LTO,recreatiesector, bouwsector en natuurbeheersector zijn bezig of zijnvoornemens een gedragscode op te stellen.

39.
Wordt bij de handhaving van het besluit uitsluitend afgegaan opmeldingen van derden inzake overtredingen van het besluit? Wordthiermee een goede handhaving voldoende gewaarborgd? Kunt u een naderetoelichting geven op de passage in de memorie van toelichting datbinnen de circa 30 fte, die op jaarbasis beschikbaar is voor dehandhaving van natuurregelgeving, voldoende capaciteit aanwezig isvoor de handhaving van het besluit, in relatie tot de tekst dat voorhandhaving beperkte capaciteit beschikbaar is?

Er zal bij handhaving van het besluit niet uitsluitend afgegaan wordenop meldingen van overtredingen. Bij ingrepen die bekend zijn bij mijnministerie, hetzij door verlening van een ontheffing, hetzij doorgoedkeuring van een gedragscode, zet ik vooralsnog in op eensteekproefsgewijze controle van 10% van de ingrepen. Deze controleszullen eveneens plaatsvinden binnen de bestaande capaciteit van deAID.
Dit is een beperkte capaciteit, maar wel voldoende. Ik acht hiermeeeen goede handhaving van het besluit voldoende gewaarborgd.

40., 41., 43.
Kunt u aangeven of met enige zekerheid uitspraken kunnen worden gedaanover de te verwachten administratieve lasten voor bedrijven, burgersen overheden, zolang nog geen volledige invulling is gegeven aan hetbesluit, zoals het opstellen en goedkeuren van een gedragscode?

Zal het werken met een gedragscode met alleen aanvullendeadministratieve lasten waaronder de problematische bewijslast van hetaantoonbaar handelen volgens de gedragscode, in de toekomst nietleiden tot een onevenredige lastenverzwaring ten opzichte van dehuidige praktijk waarin normale gangbare bedrijfswerkzaamheden in delandbouw zonder grote problemen voor flora en fauna volgens de GoedeLandbouwpraktijk worden uitgevoerd? Welke garantie is er dat de nieuwesituatie van verruimde vrijstelling met gedragscode minder belastendzal zijn dan de oude situatie van ontheffing en beperkterevrijstellingen?

Kunt u een uitvoerige nadere toelichting geven op de mogelijke, uithet besluit voortvloeiende, lasten voor burgers? Met welke lastenkunnen zij te maken krijgen, bijvoorbeeld bij het aantonen van'belangrijke overlast' of (dreiging) van 'ernstige schade' aaneigendommen in het kader van vergunningverlening? Vloeien er voor deburger (extra) verplichtingen of lasten voort uit gebruikmaking van(nieuwe) vrijstellingen?

In paragraaf 5 van de nota van toelichting wordt ingegaan op degevolgen van het besluit voor de lasten voor bedrijfsleven, burgers enoverheid.
Het is gebruikelijk dat bij de totstandkoming van nieuwe regelgevingaandacht wordt besteed aan de lasten die hiermee samenhangen. Zolangde nieuwe regelgeving nog niet van kracht is, zal dit echter altijdeen inschatting zijn. Pas als de regelgeving in werking is getredenzal zekerheid verkregen kunnen worden over de werkelijke lasten diemet het besluit gemoeid zijn.

In de nota van toelichting is geconcludeerd dat het besluit leidt toteen toename van de administratieve lasten. De toename is echter nietvan dien aard dat gesproken dient te worden van 'een onevenredigelastenverzwaring' ten opzichte van de huidige praktijk. Degedragscodes kunnen dusdanig opgesteld worden dat dit zo min mogelijkadministratieve lasten voor het bedrijfsleven met zich meebrengt. Hetbedrijfsleven heeft dit dus in belangrijke mate zelf in de hand. Welis het zo dat degene die handelt conform een goedgekeurde gedragscodedit moet kunnen aantonen. Het zal derhalve nodig zijn om enkelemechanismen in te bouwen die de bewijslast vergemakkelijken en aan dehand waarvan een handhaver kan vaststellen of overeenkomstig degedragscode is gehandeld. Dit zullen waarschijnlijk mechanismen zijndie enige administratieve lasten met zich meebrengen, zoalsbijvoorbeeld het maken van een lijst van soorten die in het gebiedvoorkomen.
Daar staat tegenover dat het besluit zekerheid biedt dat als gehandeldwordt conform een goedgekeurde gedragscode, een vrijstelling geldt endat derhalve geen overtreding van de Flora- en faunawet plaatsvindt.Bovendien behoeft niet in elk individueel geval een ontheffing teworden aangevraagd.

In paragraaf 5.2 van de nota van toelichting is beschreven welkelasten het besluit met zich meebrengt voor de burger.In tegenstelling tot wat nu het geval is, creeërt het besluitmogelijkheden om belangrijke overlast en schade aan eigendommen tebestrijden. In een aanvraag om een ontheffing hiervoor zal de burgeruiteraard nader moeten onderbouwen waarom de ontheffing noodzakelijkis. Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaaltimmers dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voorde beslissing op de aanvraag nodig zijn. Dit artikel geeft echter ookaan dat slechts gegevens en bescheiden moeten worden overgelegdwaarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Gelethierop vloeien uit het besluit geen onevenredige lasten voort voor deburger in het kader van aanvragen om een ontheffing voor bestrijdingvan belangrijke overlast of van schade aan eigendommen.

De vrijstellingen die verleend zijn in artikel 16b kunnen ook gebruiktworden door burgers. De lasten die uit deze vrijstellingenvoortvloeien, zoals het opstellen van en het handelen volgensgedragscodes, gelden derhalve ook voor de burger.Van groot belang is echter dat het besluit burger en bedrijfslevenmeer ruimte biedt om maatschappelijke en economische activiteiten uitte oefenen.

42.
Hoe lang duurt het voordat u de gedragscode goedkeurt?

Artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat eenbeschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijkvoorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van een dergelijketermijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.Het besluit bepaalt niets over de beslistermijn. Ik zal derhalvebinnen een redelijke termijn dienen te beslissen omtrent aanvragen omgoedkeuring van een gedragscode.

Ingevolge artikel 4:13, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrechtis een redelijke termijn in elk geval verstreken wanneer hetbestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geenbeschikking heeft gegeven noch een kennisgeving als bedoeld in artikel4:14 heeft gedaan. Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrechtbepaalt dat indien, bij het ontbreken van een bij wettelijkvoorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht wekenkan worden gegeven, het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennisstelt en daarbij een redelijke termijn noemt waarbinnen de beschikkingwel tegemoet kan worden gezien.

44., 45., 46.
Kunt u nog meer voorbeelden noemen waarbij jacht vanuit een varendeboot noodzakelijk is?

Waarom is er niet gekozen de verruiming alleen te laten gelden voor debestrijding van muskusratten?

Is er geen alternatief denkbaar voor de bestrijding van muskusratten?

Het is uitsluitend voor bestrijding van de muskusrat noodzakelijk ombeheer en schadebestrijding vanuit een langzaam varende boot toe testaan. Voor de jacht op en beheer en schadebestrijding van de wildeeend is het niet noodzakelijk, maar wel gewenst.

Muskusratten worden in de regel bestreden met vallen, klemmen enfuiken. Tijdens hoogwater is afschot vanuit een langzaam varende booteen uitermate effectief middel. Vanwege onder meer de risico's vanafkalving en doorbreken van (boezem)kades en dijken door ondergravingen doorgraving blijft het noodzakelijk bij de bestrijding vanmuskusratten alle mogelijke middelen, waarbij risico's op ongewenstebijvangsten tot een minimum worden beperkt, toe te staan. Afschot vanmuskusratten vanuit een langzaam varende boot is niet alleen eeneffectief middel, maar ook een uitermate selectief middel.

Er is niet voor gekozen de verruiming alleen te laten gelden voor debestrijding van muskusratten, omdat de Vogelrichtlijn enHabitatrichtlijn ruimte bieden voor jacht en beheer enschadebestrijding vanuit een langzaam varende boot. Het kabinetsbeleidis erop gericht om de nationale regelgeving niet strenger te maken danEuropese regelgeving voorschrijft.

47.
Kunt u, met het oog op het benodigde draagvlak voor de gedragscodes,aangeven in hoeverre actief bevorderd wordt dat (ook de kleinere)soortenbeschermende organisaties betrokken worden bij de opstellingvan de gedragscodes?

Ik vind het belangrijk dat bij het ontwikkelen van gedragscodesgebruik gemaakt wordt van ecologische kennis. Deze kennis is onderandere aanwezig bij de soortenbeschermende organisaties. Ik ben vanmening dat degene, die een beroep doet op de kennis van dezeorganisaties en hen vraagt een inbreng te leveren bij het opstellenvan een gedragscode, hiervoor, indien nodig, moet betalen.Ik ben in beginsel bereid sectoren, die om wat voor reden dan ookmoeite hebben met het opstellen van een gedragscode, een zekere matevan financiële ondersteuning te leveren.

48.
Hoe wordt de monitoring geregeld inzake de gunstige staat vaninstandhouding van soorten in het algemeen en in relatie tot de door ugoed te keuren gedragscodes in het bijzonder?

De gunstige staat van instandhouding van door de Flora- en faunawetbeschermde soorten wordt gevolgd door het periodiek opstellen enuitbrengen van rode lijsten en door middel van het Netwerk EcologischeMonitoring (NEM). Rode lijsten geven trends van soorten aan over eenlangere tijdsperiode en zijn veelal gebaseerd op verspreidingsgegevensvan Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's), zoalsbijvoorbeeld Stichting Ornithologisch Veldonderzoek (SOVON),Vereniging voor Zoogdierkunde en Zoogdierbescherming, Reptielen-,Amfibieën- en Vissenonderzoek Nederland (RAVON). Het NEM volgt soortenveel intensiever en op basis van jaarlijkse gegevens. Dit zijn vaaksteeksproefsgewijze waarnemingen die overwegend ook door ParticuliereGegegevensbeherende Organisaties worden aangeleverd en door hetCentraal Bureau van de Statistiek worden gecontroleerd en verwerkt.

De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,

dr. C.P. Veerman